Ziekte en armoede
Armbesturen, ziekten, wezen (negentiende eeuw)
De negentiende eeuw is een tijd van ziekte en armoede. Verspreid over de eeuw komen enkele epidemieën voor, waaraan veel mensen overlijden.
Het is een arme tijd, zoals bijvoorbeeld in de winter van 1845-1846. In de vissersplaats Middelharnis gaat het dan slecht met de visserij, omdat de handel op België door hoge belastingen zo goed als stil komt te liggen. Verder krijgen alle dorpen op het eiland – en wereldwijd – te maken met het mislukken van de aardappeloogst. Om massale werkloosheid en verarming van de bevolking tegen te gaan wordt een ‘Commissie tot verschaffing van werk en het verleenen van onderstand aan behoeftige ingezeten’ opgericht. Door een soepkokerij wordt soep en ander warm eten aan de armen uitgedeeld. Mensen komen niet om van de honger, maar het scheelt niet veel. Ook worden brandstoffen en kleding gratis verstrekt. Armbesturen van de gemeenten en van de kerk (diakonie) geven de allerarmsten geld. Ouderen krijgen onderdak in Oudeliedenhuizen. Veel kinderen moeten werken om zo wat extra geld te verdienen voor het gezin.
Naast de armoede zorgen ook nog enkele andere zaken er voor, dat het leven in de negentiende eeuw voor veel mensen bijzonder zwaar is. In Nederland heerst vanaf 1832 met enige tussenpozen een ware cholera-epidemie, een besmettelijke ziekte waaraan veel mensen overlijden. Zo sterven in de maanden september en oktober van 1847 vele mensen aan heersende koortsen. In 1849 sterven alleen al binnen Middelharnis binnen drie maanden 122 mensen, in september en oktober 1855 30 en in 1866 93 mensen aan de cholera. In andere plaatsen is het niet veel beter. Ook andere besmettelijke ziekten eisen zo nu en dan de nodige slachtoffers. Niet alleen kinderen en ouderen komen te overlijden. Ook veel jongvolwassenen, ouders met nog jonge kinderen, worden slachtoffer van de heersende ziekten. In bijna elk dorp op het eiland komt daarom een weeshuis voor de opvang van de kinderen van wie de ouders zijn overleden. Soms wordt daarvoor een bestaand huis verbouwd, maar er worden ook wel nieuwe weeshuizen gesticht. De kinderen staan daar onder toezicht van een weesvader en -moeder.
Aan het eind van de negentiende eeuw loopt het aantal wezen snel terug. Echte grootschalige epidemieën waarbij veel mensen plots ernstig ziek worden komen dan niet meer voor. Wel is de algemene gezondheidstoestand nog niet al te best. Veel mensen zijn arm en wonen in slechte huizen.